Uitgezonderde opdrachten
Belangrijkste jurisprudentie over van de werking van de aanbestedingsrichtlijnen uitgezonderde opdrachten.
Rechtsregel 1:
Verschillende rechtskundige diensten mogen worden uitgezonderd van de werking van de aanbestedingsrichtlijn.
Rechtsregel 2:
Het begrip “arbeidsovereenkomsten” in de zin van artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 heeft betrekking op alle overeenkomsten waarmee een overheidsinstantie natuurlijke personen in dienst neemt om zelf diensten te verrichten en waardoor een arbeidsverhouding ontstaat in het kader waarvan die personen gedurende een bepaalde tijd voor de overheidsinstantie en onder diens gezag prestaties leveren en als tegenprestatie een beloning ontvangen.
Rechtsregel 3:
Bijstand en verzorging die in een reddingsvoertuig aan spoedpatiënten worden verstrekt door een ambulancehulpverlener/ambulanceverpleegkundige en ziekenvervoer dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd door personeel dat naar behoren is opgeleid om eerste hulp te verlenen en wordt verricht ten behoeve van een patiënt bij wie het risico bestaat dat zijn gezondheidstoestand tijdens het vervoer achteruitgaat zijn uitgezonderd van de werking van de aanbestedingsrichtlijn.
Rechtsregel 4:
Diensten inzake civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie die worden verleend door non-profitorganisaties en –verenigingen zijn enkel uitgezonderd als die organisaties/verenigingen geen winst nastreven en geen commerciële werkzaamheden verrichten.
Rechtsregel 5:
Een van de redenen op grond waarvan een overheidsopdracht niet aanbesteed behoeft te worden is het feit dat de uitvoering van de diensten gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen. Daaraan kan zijn voldaan indien een opdrachtnemer blijvend aan bepaalde voorwaarden moet voldoen en aan veiligheidsvereisten onderworpen blijft.
Rechtsregel 1:
Verschillende rechtskundige diensten mogen worden uitgezonderd van de werking van de aanbestedingsrichtlijn.
Citaat Ministerraad (België)-arrest:
‘Bij het onderzoek van artikel 10, onder c) en onder d), i), ii) en v), van richtlijn 2014/24 is dus niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van deze bepalingen in het licht van het beginsel van gelijke behandeling, het subsidiariteitsbeginsel en de artikelen 49 en 56 VWEU kunnen aantasten.’ (ov. 41)
Hof van Justitie EU (ECLI:EU:C:2019:472, 6 juni 2019) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 2:
Het begrip “arbeidsovereenkomsten” in de zin van artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 heeft betrekking op alle overeenkomsten waarmee een overheidsinstantie natuurlijke personen in dienst neemt om zelf diensten te verrichten en waardoor een arbeidsverhouding ontstaat in het kader waarvan die personen gedurende een bepaalde tijd voor de overheidsinstantie en onder diens gezag prestaties leveren en als tegenprestatie een beloning ontvangen.
Citaat Anodiki-arrest:
“Bijgevolg heeft het begrip „arbeidsovereenkomsten” in de zin van artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 betrekking op alle overeenkomsten waarmee een overheidsinstantie natuurlijke personen in dienst neemt om zelf diensten te verrichten en waardoor een arbeidsverhouding ontstaat in het kader waarvan die personen gedurende een bepaalde tijd voor die overheidsinstantie en onder diens gezag prestaties leveren en als tegenprestatie een beloning ontvangen.
De wijze waarop die personen in dienst zijn genomen is voor die definitie dus niet relevant. Ook al is het juist dat een arbeidsverhouding op een bijzondere vertrouwensband tussen werkgever en werknemer kan berusten, zoals Anodiki Services in haar schriftelijke opmerkingen aangeeft, hieruit volgt met name geenszins dat alleen overeenkomsten die zijn gesloten op grond van subjectieve criteria betreffende de in dienst genomen sollicitanten, met uitsluiting van de overeenkomsten die het resultaat zijn van een selectie volgens louter objectieve criteria, „arbeidsovereenkomsten” in de zin van die bepaling zijn.
Voor zover de werknemer overeenkomstig de in punt 28 van onderhavig arrest in herinnering gebrachte definitie van „arbeidsverhouding” „gedurende een bepaalde tijd” voor zijn werkgever en onder diens gezag prestaties levert, kunnen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bovendien niet worden uitgesloten van het begrip „arbeidsovereenkomsten” in de zin van artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24 op grond dat de duur van de daarbij tot stand gebrachte arbeidsverhouding beperkt is in de tijd.”(ov. 29-31)
Hof van Justitie EU (C-260/17, ECLI:EU:C:2018:864, 25 oktober 2018) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 3:
Bijstand en verzorging die in een reddingsvoertuig aan spoedpatiënten worden verstrekt door een ambulancehulpverlener/ambulanceverpleegkundige en ziekenvervoer dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd door personeel dat naar behoren is opgeleid om eerste hulp te verlenen en wordt verricht ten behoeve van een patiënt bij wie het risico bestaat dat zijn gezondheidstoestand tijdens het vervoer achteruitgaat zijn uitgezonderd van de werking van de aanbestedingsrichtlijn.
Citaat Falck / Sollingen:
“Bijgevolg moet op de eerste en de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 10, onder h), van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat de uitzondering op de toepassing van de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten waarin die bepaling voorziet, zowel geldt voor de bijstand en de verzorging die in een reddingsvoertuig aan spoedpatiënten worden verstrekt door een ambulancehulpverlener/ambulanceverpleegkundige, welke diensten onder CPV-code 75252000‑7 (reddingsdiensten) vallen, als voor het gekwalificeerde ziekenvervoer, dat onder CPV-code 85143000‑3 (ambulancediensten) valt, mits het daadwerkelijk wordt uitgevoerd door personeel dat naar behoren is opgeleid om eerste hulp te verlenen en wordt verricht ten behoeve van een patiënt bij wie het risico bestaat dat zijn gezondheidstoestand tijdens het vervoer achteruitgaat.” (ov. 51)
Hof van Justitie EU (C-465/17, ECLI:EU:C:2019:234, 21 maart 2019) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 4:
Diensten inzake civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie die worden verleend door non-profitorganisaties en –verenigingen zijn enkel uitgezonderd als die organisaties/verenigingen geen winst nastreven en geen commerciële werkzaamheden verrichten.
Citaat Falck / Sollingen:
“Bijgevolg moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 10, onder h), van richtlijn 2014/24 enerzijds aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling zich ertegen verzet dat instellingen van algemeen nut die in het nationale recht zijn erkend als organisaties voor civiele bescherming en verdediging worden beschouwd als „non-profitorganisaties of ‑verenigingen” in de zin van die bepaling voor zover het nationale recht aan de erkenning als instelling van algemeen nut niet de voorwaarde verbindt dat de betrokken organisatie geen winst nastreeft, en anderzijds dat organisaties of verenigingen die tot doel hebben sociale opdrachten te vervullen, die geen commerciële werkzaamheden vervullen en die eventuele winst herinvesteren om het doel van de organisatie of de vereniging te verwezenlijken, „non-profitorganisaties of ‑verenigingen” in de zin van die bepaling zijn.” (ov. 61)
Hof van Justitie EU (C-465/17, ECLI:EU:C:2019:234, 21 maart 2019) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 5
Een van de redenen op grond waarvan een overheidsopdracht niet aanbesteed behoeft te worden is het feit dat de uitvoering van de diensten gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen. Daaraan kan zijn voldaan indien een opdrachtnemer blijvend aan bepaalde voorwaarden moet voldoen en aan veiligheidsvereisten onderworpen blijft.
NB: dit is een uitzondering die net als alle andere uitzonderingen restrictief moet worden uitgelegd!
Citaat Belgische luchtfoto's arrest:
"Het verkrijgen van een militair veiligheidscertificaat is dus niet gewoon een administratieve formaliteit, maar eist van de onderneming dat zij voldoet aan bepaalde voorwaarden inzake haar werking. Bovendien impliceert het dat de onderneming de inachtneming van de veiligheidsvereisten blijft verzekeren bij latere acties.
Het verkrijgen van een militair veiligheidscertificaat heeft niet tot gevolg dat de onderneming wordt vrijgesteld van het nemen van andere veiligheidsmaatregelen. Alleen de systematische tussenkomst van de nationale veiligheidsdiensten valt weg, doch de onderneming die over het certificaat beschikt, blijft onderworpen aan de veiligheidsvereisten en met name aan de verplichting om zelf de geclassificeerde objecten te maskeren vóór een eventuele verspreiding van de opnames.
Gelet op de Belgische bepalingen zoals die voor het Hof werden toegelicht, dient te worden geconcludeerd dat de uitvoering van de diensten van de betrokken opdracht gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50, waaronder de verkrijging van een militair veiligheidscertificaat door de onderneming die de diensten verricht. "(ov. 34-36)
Hof van Justitie EU (C-252/01, 16 oktober 2003) op eur-lex.europa.eu