Terechte uitsluiting bij schoonmaakaanbesteding Politie (week 30)
UEA | valse verklaring
Op 5 februari 2024 heeft de Politie de aankondiging gedaan voor de Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure voor de opdracht ‘Schoonmaakdienstverlening’. Op 29 april 2024 heeft de Politie aan [naam] meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat op [naam] twee uitsluitingsgronden (Prestaties uit het verleden en Valse verklaring) van toepassing zijn en dat zij voornemens is [naam] van verdere deelname uit te sluiten. De rechter stelt dat door de vraag naar de voortijdige beëindiging van eerdere opdrachten ontkennend te beantwoorden, [naam] de Politie de mogelijkheid heeft ontnomen om aan de hand van de inschrijving van [naam] te toetsen of de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden op [naam] van toepassing was. Hiermee heeft [naam] een feitelijk onjuiste verklaring afgelegd. De rechter wijst de vorderingen van [naam] af. (ECLI:NL:RBDHA:2024:11298, Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 3 juli 2024, Datum publicatie 23 juli 2024)
Feiten en omstandigheden
Op 5 februari 2024 heeft de Politie de aankondiging gedaan voor de Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure voor de opdracht ‘Schoonmaakdienstverlening’. De Opdracht omvat het dagelijkse en periodieke schoonmaakonderhoud van de politiepanden (inclusief cellencomplexen, hotelkamers, laboratoria en schietbanen) in heel Nederland. De Opdracht is verdeeld in tien percelen. Op 29 april 2024 heeft de Politie aan [naam] meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat op [naam] twee uitsluitingsgronden (Prestaties uit het verleden en Valse verklaring) van toepassing zijn en dat zij voornemens is [naam] van verdere deelname uit te sluiten. Hierbij heeft de Politie verwezen naar de voortijdige beëindiging van de overeenkomst NP0029966, op grond waarvan volgens haar de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden van toepassing is. Daarnaast heeft de Politie meegedeeld dat het verzwijgen van die beëindiging een valse verklaring betreft. In deze brief heeft de Politie [naam] in de gelegenheid gesteld om ondanks de geconstateerde uitsluitingsgronden haar betrouwbaarheid aan te tonen en aangekondigd dat zij nadien zal bepalen of zij het door [naam] aangeleverde bewijs van betrouwbaarheid toereikend acht om haar niet uit te hoeven sluiten.
Op 30 april 2024 heeft [naam] zich op het standpunt gesteld dat het voorlopig oordeel van de Politie onjuist is en dat zij niet van deelname behoort te worden uitgesloten. Hierbij heeft [naam] aangevoerd dat overeenkomst NP0029966 niet rechtsgeldig is beëindigd en dat zij deze beëindiging pas hoeft te melden als deze overeenkomst wel rechtsgeldig is beëindigd. Op 3 mei 2024 heeft de Politie aan [naam] meegedeeld dat zij van verdere deelname wordt uitgesloten. In deze selectiebeslissing heeft de Politie opnieuw het standpunt ingenomen dat [naam] in verband met de beëindiging van de overeenkomst NP0029966 de vraag over Prestaties uit het verleden met “ja” had moeten beantwoorden, dat zij zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van een valse verklaring en dat [naam] heeft nagelaten om aan de hand van ‘self-cleaning measures’ te bewijzen dat zij voldoende maatregelen heeft genomen om haar betrouwbaarheid aan te tonen. [naam] vordert de Politie te verbieden [naam] uit te sluiten. Het oordeel van de rechter:
Feitelijke vraag
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft de vraag in het UEA een feitelijke vraag en kan er redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat [naam] deze vraag in verband met de voortijdige beëindiging van overeenkomst NP0029966 met ‘ja’ had moeten beantwoorden. Het enkele feit dat overeenkomst NP0029966 voor het einde van de looptijd is beëindigd, maakt dat [naam] deze vraag bevestigend had moeten beantwoorden. Dat [naam] bezwaar heeft gemaakt tegen de ontbinding dan wel opzegging, en dat zij tot begin mei 2024 nog aanspraak heeft gemaakt op nakoming van deze overeenkomst, doet niet af aan het feit dat het [naam] haar werkzaamheden voor het einde van de looptijd van de overeenkomst voortijdig heeft moeten beëindigen. Daarmee is het haar overkomen dat een eerdere opdracht voortijdig is beëindigd. Anders dan [naam] heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten ervoor dat deze vraag zo gelezen zou kunnen worden dat deze vraag alleen bevestigend beantwoord moet worden beantwoord, indien tussen de betreffende partijen vaststaat dat sprake is van een aanzienlijke of herhaalde tekortkoming.”
Valse verklaring
“Door de vraag naar de voortijdige beëindiging van eerdere opdrachten ontkennend te beantwoorden, heeft [naam] de Politie de mogelijkheid ontnomen om aan de hand van de inschrijving van [naam] te toetsen of de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden op [naam] van toepassing was. Hiermee heeft [naam] een feitelijk onjuiste verklaring afgelegd bij het verstrekken van de informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden voor uitsluiting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het achterwege laten van deze informatie te beschouwen als een nalatigheid die een beslissende invloed kan hebben op de beslissingen tot uitsluiting van een overheidsopdracht. Daarmee is de verkeerde beantwoording van de vraag te beschouwen als een valse verklaring in de zin van artikel 2.87 lid 1 sub h Aw 2012. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat alle relevante informatie over de beëindiging en het standpunt van [naam] daarover bij de Politie bekend was, mocht [naam] niet volstaan met een ontkennend antwoord. Ook in dat geval had [naam] de vraag bevestigend moeten beantwoorden, waarbij zij had kunnen verwijzen naar de relevante brieven en de voorgenomen bodemprocedure.”
Betwiste sussende woorden
“Het is de verantwoordelijkheid van [naam] om de vragen in het UEA naar waarheid in te vullen. De Politie mocht niet uit eigen beweging het ontkennend antwoord lezen als een bevestigend antwoord en daar dan de brieven van [naam] bij betrekken. Zou dat anders zijn, dan zou dat de gelijke behandeling van de inschrijvers in gevaar kunnen brengen, omdat achteraf niet objectief is vast te stellen welke informatie al dan niet bij de Politie bekend was. Verder valt niet in te zien dat [naam] bij de beantwoording van de vraag vertrouwen kon ontlenen aan mededelingen die in het kader van de beëindiging van overeenkomst NP0029966 op 3 november 2024 – dus geruime tijd voor de aankondiging van deze aanbestedingsprocedure – zouden zijn gedaan door een medewerker van de Politie. De gestelde en uitdrukkelijk betwiste sussende woorden dat de beëindiging van die overeenkomst geen gevolgen hoefde te hebben voor de nieuwe aanbesteding, kunnen redelijkerwijs niet het vertrouwen hebben gewekt dat [naam] een feitelijke vraag over die beëindiging ontkennend mocht beantwoorden.”
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [naam] af.
(VdLC publishers/consultants BV, 31 juli 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl