Waardeberekening
Belangrijkste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU over waardeberekening.
Rechtsregel 1:
Voor de berekening van de waarde moet niet alleen rekening gehouden worden met de door de aanbestedende dienst betaalde bedragen, maar moet ook gekeken worden naar de inkomsten die de opdrachtnemer van derden ontvangt.
Rechtsregel 2:
Voor de berekening van de waarde bij opdrachten voor diensten voor verzekeringen moeten de premies als maatstaf worden genomen.
Rechtsregel 3:
Voor de berekening van de waarde van een opdracht voor beheer van kapitaal (aan een bedrijfsbeleggingsfonds) moeten de in rekening gebrachte administratiekosten als uitgangspunt worden genomen.
Rechtsregel 1:
Voor de berekening van de waarde moet niet alleen rekening gehouden worden met de door de aanbestedende dienst betaalde bedragen, maar moet ook gekeken worden naar de inkomsten die de opdrachtnemer van derden ontvangt.
Citaat Roanne arrest:
"Om te beginnen zij opgemerkt dat de richtlijn volgens artikel 6 daarvan van toepassing is op overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken waarvan de waarde de in dit artikel vastgestelde drempel bereikt. Dit artikel bevat geen voorschriften inhoudende dat ter bepaling van de waarde van een opdracht enkel rekening mag worden gehouden met de door de aanbestedende dienst betaalde bedragen." (ov. 50)
"In dit verband is het duidelijk dat wanneer de waarde van een opdracht wordt gevormd door inkomsten die zowel van de aanbestedende dienst als van derden afkomstig zijn, het belang van een dergelijke opdracht voor een potentiële inschrijver verband houdt met de totale waarde van de opdracht." (ov. 54)
Hof van Justitie EU (C-220/05, 18 januari 2007) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 2:
Voor de berekening van de waarde bij opdrachten voor diensten voor verzekeringen moeten de premies als maatstaf worden genomen.
Citaat Commissie/Duitsland arrest:
"Voor diensten inzake bedrijfspensioenvoorziening is de „geraamde waarde van de opdracht" (...) de geraamde waarde van de premies, in het onderhavige geval de bijdragen die uit hoofde van de omzetting van loon in pensioenpremies zijn ingehouden op het loon van de belanghebbende werknemers binnen de betrokken gemeentelijke overheid of onderneming en bestemd zijn voor de financiering van de uiteindelijke bedrijfspensioenuitkeringen. Die premies zijn in het onderhavige geval immers de belangrijkste tegenprestatie voor de diensten die het uitkerende orgaan of de uitkerende onderneming aan de gemeentelijke werknemer verleent in het kader van de uitvoering van deze maatregel." (ov. 87)
Hof van Justitie EU (C- 271/08, 15 juli 2010) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 3:
Voor de berekening van de waarde van een opdracht voor beheer van kapitaal (aan een bedrijfsbeleggingsfonds) moeten de in rekening gebrachte administratiekosten als uitgangspunt worden genomen.
Citaat Allianz Vorsorgekasse:
“In de tweede plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat het in ontvangst nemen en beleggen van ontslagvergoedingsbijdragen om de volgende drie redenen als banktransacties en niet als verzekeringsactiviteiten moeten worden aangemerkt. Ten eerste is voor de uitoefening van activiteiten op het gebied van bedrijfsvoorziening ingevolge de nationale regeling een bankvergunning vereist. Ten tweede draagt de voorzieningskas bij haar activiteiten, anders dan een verzekeringsmaatschappij, geen enkel risico. Ten derde bestaat de enige tegenprestatie van de werkgever erin dat deze kas administratieve kosten in rekening brengt, aangezien de maandelijkse bijdragen door de werkgever aan deze kas geen tegenprestatie zijn, maar een te beheren kapitaal. Derhalve concludeert de verwijzende rechter dat de waarde van de opdracht, uitgaande van de door de voorzieningskas uit hoofde van beloning ingehouden administratieve kosten, 174000 EUR bedraagt en dus lager is dan de in artikel 4, onder c), van richtlijn 2014/24 vastgestelde drempel voor overheidsopdrachten voor diensten.
(…)
In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de geraamde waarde van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht 174000 EUR bedraagt, wat lager is dan de in artikel 4, onder c), van richtlijn 2014/24 vastgestelde drempel van 209000 EUR. Bijgevolg is deze richtlijn niet van toepassing op deze opdracht (arrest van 5 april 2017, Borta, C‑298/15, EU:C:2017:266, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).” (ov. 32 en 40)
Hof van Justitie EU 4 april 2019 (C-699/17, ECLI:EU:C:2019:290, 4 april 2019) op eur-lex.europa.eu