Eisen aan inschrijving (minimumeisen)
Belangrijkste jurisprudentie over eisen aan de inschrijving.
Rechtsregel 1:
Inschrijvingen (offertes) die niet voldoen aan fundamentele voorschriften van het bestek (niet-besteksconforme inschrijvingen) moeten terzijde worden gelegd en mogen niet in de vergelijking met andere inschrijvingen worden meegenomen.
Rechtsregel 2:
Een inschrijving die niet aan technische specificaties voldoet die zijn gesteld door de aanbestedende dienst is een ongeschikte inschrijving die moet worden afgewezen omdat de offerte niet aan de behoeften van de aanbestedende dienst kan voldoen.
Rechtsregel 3:
Voorwaardelijke inschrijvingen zijn in beginsel niet-besteksconform; dat is slechts anders als de aanbestedingsdocumentatie uitdrukkelijk de mogelijkheid open laat af te wijken van het bestek.
Rechtsregel 4:
Het gunnen van een opdracht aan een inschrijver wanneer niet voldaan is aan een knock-out-eis is in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en kan onder omstandigheden leiden tot ingrijpen in de gesloten overeenkomst en het treffen van een ordemaatregel.
Rechtsregel 5:
De uitvraag van een (bijzondere) werkwijze op basis van een extern advies is toegestaan indien de aanbestedende dienst zich ervan verzekerd heeft dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en niet inmiddels achterhaald is. Een aanbestedende dienst mag in beginsel afgaan op het advies van een externe adviseur wanneer het onderzoek ligt op zijn specifieke terrein van deskundigheid. Het voorschrijven van de specifieke werkwijze is toegestaan indien daar een objectieve rechtvaardiging voor bestaat (zoals gunstig voor de doelgroep, behoud van veiligheid en het publieke belang van kostenefficiëntie).
Rechtsregel 6:
Een voorwaardelijke inschrijving dient terzijde te worden gelegd.
Rechtsregel 7:
Het is toegestaan om inschrijvingen uit te sluiten die niet ten minste een vooraf bepaald aantal punten halen op de kwalitatieve gunningscriteria.
Rechtsregel 8:
Het tussentijds schrappen van een eis, inhoudende dat niet in combinatie mag worden ingeschreven, komt neer op een tussentijdse wijziging en is onaanvaardbaar omdat het zich niet verdraagt met het gelijkheids- en transparantiebeginsel.
Rechtsregel 9:
Wanneer een vennootschap onder firma (vof) inschrijft op een aanbesteding, kan de vof volstaan met het indienen van haar eigen UEA indien zij voor de uitvoering van de opdracht geen beroep hoeft te doen op de middelen van de vennoten die aan de vof zijn overgedragen. Is dat wel het geval, dan dient naast de vof ook het UEA ingediend te worden van de vennoot of vennoten op wie de vof een beroep doet om de opdracht uit te kunnen voeren.
Rechtsregel 1:
Inschrijvingen (offertes) die niet voldoen aan fundamentele voorschriften van het bestek (niet-besteksconforme inschrijvingen) moeten terzijde worden gelegd en mogen niet in de vergelijking met andere inschrijvingen worden meegenomen.
Citaat Storebaelt arrest:
"Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers vereist, dat alle offertes beantwoorden aan de voorschriften van het bestek, teneinde een objectieve vergelijking van de door de verschillende inschrijvers ingediende offertes te waarborgen." (ov. 37)
Hof van Justitie EU (C-243/89, 22 juni 1993) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 2:
Citaat Commissie/Griekenland arrest:
"Vastgesteld zij dat technische specificaties als in casu aan de orde, die voortvloeien uit nationale en communautaire milieuvoorschriften, moeten worden aangemerkt als elementen die onmisbaar zijn om te verzekeren dat de aanbestedende dienst met de installaties, waarvan de levering en de inwerkingstelling het voorwerp van de opdracht vormen, de hem bij wet of andere regelgeving opgelegde doelstellingen kan bereiken.
Wanneer de ingediende offertes niet aan dergelijke specificaties voldoen, kan de aanbestedende dienst het project waarvoor de aanbestedingsprocedure is ingezet, niet naar behoren verwezenlijken. Derhalve is dit niet aan de voorschriften voldoen niet enkel een slordigheid of een detail, maar moet het integendeel worden geacht ertoe te leiden, dat de offertes niet aan de behoeften van de aanbestedende dienst kunnen voldoen.
Dergelijke offertes moeten, zoals de Commissie zelf voor het Hof heeft erkend, als „ongeschikt" in de zin van artikel 20, lid 2, sub a, van richtlijn 93/38 worden gekwalificeerd." (ov. 42-44)
Hof van Justitie EU (C-250/07, 4 juni 2009) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 3:
Voorwaardelijke inschrijvingen zijn in beginsel niet-besteksconform; dat is slechts anders als de aanbestedingsdocumentatie uitdrukkelijk de mogelijkheid open laat af te wijken van het bestek.
Citaat Storebaelt arrest:
"Aan dat vereiste nu wordt niet voldaan indien het de inschrijvers wordt toegestaan door middel van voorbehouden af te wijken van de fundamentele voorschriften van het bestek, behalve dan wanneer die voorschriften de mogelijkheid daartoe uitdrukkelijk openlaten.
In die omstandigheden, en gegeven het feit dat het betrokken voorschrift de inschrijvers niet de mogelijkheid biedt om voorbehouden in hun offertes op te nemen, verzette het beginsel van gelijke behandeling zich ertegen, dat Storebælt de offerte van ESG in aanmerking nam." (ov. 40 en 43)
Hof van Justitie EU (C-243/89, 22 juni 1993) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 4:
Het gunnen van een opdracht aan een inschrijver wanneer niet voldaan is aan een knock-out-eis is in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en kan onder omstandigheden leiden tot ingrijpen in de gesloten overeenkomst en het treffen van een ordemaatregel.
Citaat Morpho/Dienst Wegverkeer arrest:
“Het hof acht het gunnen van een opdracht aan een inschrijver waarvan de inschrijving niet voldoet aan een knock-out-eis, een klaarblijkelijke miskenning van het fundamentele aanbestedingsrechtelijke beginsel van gelijke behandeling, die, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, aanleiding kan geven in te grijpen in een tot stand gekomen overeenkomst en terzake een ordemaatregel te treffen. Of de inschrijving niet voldoet aan de knock-out-eis, is afhankelijk van hetgeen de aanbestedende dienst daarmee, naar een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver heeft kunnen begrijpen, heeft beoogd”. (ov. 9)
Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2014:2675, 15 juli 2014) op rechtspraak.nl
Rechtsregel 5:
De uitvraag van een (bijzondere) werkwijze op basis van een extern advies is toegestaan indien de aanbestedende dienst zich ervan verzekerd heeft dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en niet inmiddels achterhaald is. Een aanbestedende dienst mag in beginsel afgaan op het advies van een externe adviseur wanneer het onderzoek ligt op zijn specifieke terrein van deskundigheid. Het voorschrijven van de specifieke werkwijze is toegestaan indien daar een objectieve rechtvaardiging voor bestaat (zoals gunstig voor de doelgroep, behoud van veiligheid en het publieke belang van kostenefficiëntie).
Citaat Staat/Hologic arrest:
"Het hof stelt voorop dat, (...), de Gezondheidsraad is te beschouwen als een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat (...) de bepalingen van afdeling 3.3 van de Awb van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betekent dat de Staat zich ervan dient te vergewissen dat het onderzoek door de Gezondheidsraad op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 Awb). Daarnaast kan van de Staat worden verwacht dat hij controleert of het advies inhoudelijk concludent is en mogen aanbestedingseisen niet zijn gebaseerd op een (kenbaar) achterhaald advies. (...).
De Staat mag in beginsel afgaan op het op het specifieke terrein van diens deskundigheid gelegen en op wetenschappelijk onderzoek en mondiale studies gebaseerde advies van de Gezondheidsraad, dat een intervaltermijn van tien jaar veilig is. (...).
Dat, zoals Hologic nog heeft aangevoerd in punt 4.64 AD, de Gezondheidsraad zes screeningsrondes het meest effectief achtte en dat bij de aanbesteding dus mede uit overwegingen van kosteneffectiviteit voor vijf rondes is gekozen, laat onverlet dat voor deze keuze, en daarmee voor de keuze om een 10-jaars interval te hanteren, een objectieve rechtvaardiging bestaat; zij is gunstig voor de betrokken vrouwen, onder behoud van veiligheid en met inachtneming van het publieke belang van kostenefficiëntie." (ov. 5.4-5.6)
Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2015:1456, 9 juni 2015) op rechtspraak.nl
Rechtsregel 6:
Een voorwaardelijke inschrijving dient terzijde te worden gelegd.
Citaat Vlaardingen/Interparking arrest:
r.o. 2.3.16. "Het hof stelt voorop dat een aanbestedende partij, die heeft bepaald dat zij geen voorwaardelijke biedingen of biedingen onder voorbehoud accepteert, zekerheid moet hebben dat inschrijvingen onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud zijn gedaan. Alleen dan zijn de verschillende biedingen immers met elkaar vergelijkbaar. Interparking heeft weliswaar de in het inschrijvingsbiljet voorgedrukte tekst inhoudende dat zij een onherroepelijke en onvoorwaardelijke bieding uitbrengt ondertekend, maar in de begeleidende brief waarmee zij het inschrijvingsbiljet instuurt deelt zij PGV mee dat "de bieding is uitgebracht in de veronderstelling dat minimaal het huidige parkeerbeleid op straat van toepassing blijft". Het hof is van oordeel dat Interparking hiermee zelf een zodanig directe koppeling heeft gelegd tussen de in de begeleidende brief opgenomen veronderstelling (voorwaarde) en haar bijgevoegde bieding, dat Interparking niet van PGV mocht verwachten dat zij de bieding los zou zien van de in die brief geformuleerde voorwaarde. Interparking heeft met het opnemen van een voorwaarde in de begeleidende brief, die haaks stond op de in het inschrijvingsbiljet voorgedrukte tekst dat de bieding onvoorwaardelijk was, zelf de situatie in het leven geroepen dat PGV geen zekerheid had dat Interparking haar bieding gestand zou willen doen als het parkeerbeleid zou wijzigen. Gelet op het voorgaande mocht PGV met recht de conclusie trekken dat Interparking geen onvoorwaardelijke bieding had gedaan en de inschrijving van Interparking om die reden ongeldig verklaren."
Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:2142, 12 juli 2016) op rechtspraak.nl
Rechtsregel 7:
Het is toegestaan om inschrijvingen uit te sluiten die niet ten minste een vooraf bepaald aantal punten halen op de kwalitatieve gunningscriteria.
Citaat Montte/Musikene:
“Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan aanbestedende diensten in het bestek van een openbare aanbestedingsprocedure minimumvereisten met betrekking tot de technische beoordeling mogen opleggen, zodat offertes die na die beoordeling niet een vooraf vastgesteld minimumaantal punten behalen, worden uitgesloten van de daaropvolgende beoordeling op basis van zowel de technische criteria als de prijs.” (ov. 39)
Hof van Justitie EU (C-546/16, ECLI:EU:C:2018:752, 20 september 2018) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 8:
Het tussentijds schrappen van een eis, inhoudende dat niet in combinatie mag worden ingeschreven, komt neer op een tussentijdse wijziging en is onaanvaardbaar omdat het zich niet verdraagt met het gelijkheids- en transparantiebeginsel.
Citaat Hof Leeuwarden arrest:
"Het in de aanbestedingsstukken opgenomen combinatieverbod is naar 's hofs oordeel inderdaad in strijd met de artikel 4 lid 3 BAO.
Dat neemt niet weg dat het de Waterschappen niet vrijstond dit verbod na sluiting van de inschrijvingstermijn te ecarteren en de aanbestedingsprocedure voort te zetten. Dat komt immers neer op een tussentijdse wijziging van de inschrijvingsvoorwaarden en een dergelijke handelwijze verdraagt zich niet met het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers en evenmin met het transparantiebeginsel (HvJ EG 29 april 2004, C-496/99 Succhi di Frutta en HvJ EG 4 december 2003, C-448-01 Wienstrom).
Anders dan de Waterschappen betogen, geldt dat naar het oordeel van het hof voor het ecarteren van de onderhavige inschrijvingsvoorwaarde evenzeer als voor het schrappen van een selectiecriterium, een geschiktheidseis of een gunningscriterium. In alle gevallen komt het erop neer dat achteraf een - met het oog op genoemde beginselen onaanvaardbare - wijziging wordt aangebracht in de voorwaarden die vooraf in de aanbestedingsstukken aan de inschrijving zijn gesteld."(ov. 12)
Hof Leeuwarden (ECLI:NL:GHLEE:2008:BG9924, 16 december 2008) op rechtspraak.nl
Rechtsregel 9:
Wanneer een vennootschap onder firma (vof) inschrijft op een aanbesteding, kan de vof volstaan met het indienen van haar eigen UEA indien zij voor de uitvoering van de opdracht geen beroep hoeft te doen op de middelen van de vennoten die aan de vof zijn overgedragen. Is dat wel het geval, dan dient naast de vof ook het UEA ingediend te worden van de vennoot of vennoten op wie de vof een beroep doet om de opdracht uit te kunnen voeren.
Citaat Taxi Horn Tours BV/Gemeente Nederweert:
‘Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 59, lid 1, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, punt 10, en artikel 63 van deze richtlijn en met bijlage 1 bij uitvoeringsverordening 2016/7, in die zin moet worden uitgelegd dat een gemeenschappelijke onderneming die, zonder een rechtspersoon te zijn, de vorm heeft van een vennootschap die wordt beheerst door de nationale wetgeving van een lidstaat, die is ingeschreven in het handelsregister van die lidstaat, die tijdelijk of permanent kan zijn opgericht en waarvan de gezamenlijke vennoten op dezelfde markt actief zijn als zij en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de door haar aangegane verbintenissen, bij de aanbestedende dienst haar eigen UEA moet indienen, dan wel in die zin dat zij tevens, of enkel, het UEA van elk van de gezamenlijke vennoten moet indienen’.(ro. 41)
Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 59, lid 1, ‘Van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, punt 10, en artikel 63 van deze richtlijn en bijlage 1 bij uitvoeringsverordening 2016/7, in die zin moet worden uitgelegd dat een gemeenschappelijke onderneming die, zonder een rechtspersoon te zijn, de vorm heeft van een vennootschap die wordt beheerst door de nationale wetgeving van een lidstaat, die is ingeschreven in het handelsregister van die lidstaat, die tijdelijk of permanent kan zijn opgericht en waarvan de gezamenlijke vennoten op dezelfde markt actief zijn als zij en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de door haar aangegane verbintenissen, bij de aanbestedende dienst alleen haar eigen UEA hoeft in te dienen wanneer zij voornemens is individueel aan een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht deel te nemen of een inschrijving in te dienen en aantoont dat zij de betrokken opdracht met uitsluitend eigen personeel en materieel kan uitvoeren. Indien deze gemeenschappelijke onderneming daarentegen meent voor de uitvoering van een overheidsopdracht een beroep te moeten doen op de eigen middelen van bepaalde vennoten, dan moet zij worden geacht een beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten in de zin van artikel 63 van richtlijn 2014/24 en dient zij niet alleen haar eigen UEA in te dienen, maar ook het UEA van elk van de vennoten op wier draagkracht zij een beroep wil doen(ro. 60)’.
Hof van Justitie EU (C-631/21, ECLI:EU:C:2022:869, 10 november 2022) op eur-lex.europa.eu