Uitsluitingsgronden
Belangrijkste jurisprudentie over het omgaan met uitsluitingsgronden.
Rechtsregel 1:
De in de Richtlijn genoemde dwingende uitsluitingsgronden zijn limitatief. Alleen lidstaten mogen andere uitsluitingsgronden toevoegen.
Rechtsregel 2:
Een partij die betrokken is geweest bij de voorbereiding van een opdracht mag niet automatisch worden uitgesloten. Zij moet de kans krijgen aan te tonen dat de mededinging niet wordt geschaad.
Rechtsregel 3:
Met elkaar verbonden ondernemingen mogen niet automatisch worden uitgesloten. Zij moeten de kans krijgen aan te tonen dat zij onafhankelijk van elkaar opgestelde inschrijvingen hebben ingediend.
Rechtsregel 4:
Het is niet toegestaan een opdracht voor te behouden aan ondernemingen, vennootschappen, consortiums of groepen waarin de overheid een meerderheidsbelang heeft.
Rechtsregel 5:
Indien aanvullende uitsluitingsmaatregelen – door een lidstaat in wetgeving - worden gehanteerd, dan dienen deze maatregelen voldoende transparant en in lijn met het gelijkheidsbeginsel te zijn. Maatregelen die een afschrikkende of belemmerende of vertragende werking (kunnen) hebben ten opzichte van bepaalde (buitenlandse) ondernemingen zijn niet toegestaan. Voorbeeld daarvan is: buitensporige administratieve lasten voor de buitenlandse onderneming of verwijzingen naar nationale indelingen om te bewijzen dat aan een bepaalde ervaring is voldaan.
Rechtsregel 6:
Het is toegestaan een inschrijver uit te sluiten op grond van niet voldoen aan de vereiste financiële of economische voorwaarden wanneer die inschrijver staatssteun heeft ontvangen die niet in overeenstemming is met het VWEU en wanneer terugbetaling van de steun een risico voor de financiële gezondheid van die inschrijver zou kunnen betekenen.
Rechtsregel 7:
Een aanbestedende dienst mag geen partij uitsluiten op grond van het feit dat deze subsidie heeft ontvangen van welke aard dan ook, ook al kan deze partij daardoor een scherpere aanbieding doen dan een concurrent die geen subsidie heeft ontvangen.
Rechtsregel 8:
Ook bij een aanbestedingsprocedure onder de drempel waarbij sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang is het toegestaan een ondernemer uit te sluiten van deelname indien deze een in een rechterlijke uitspraak met kracht van gewijsde vastgestelde inbreuk op het mededingingsrecht heeft gemaakt.
Rechtsregel 9:
Uitsluitingsgronden moeten ondubbelzinnig en op niet voor misverstand vatbare wijze in de aanbestedingsdocumentatie zijn vermeld.
Rechtsregel 10:
Bij de uitsluiting van een ondernemer die zich schuldig heeft gemaakt aan mededingingsvervalsing (art. 2.87 lid 1 sub d Aw 2012) en door een bevoegde autoriteit daarvoor is gestraft, wordt de maximumduur van de uitsluiting berekend vanaf de datum van het besluit van de bevoegde autoriteit en niet vanaf de datum van het begaan van de gedraging.
Rechtsregel 11:
Lidstaten beschikken over de bevoegdheid om uitsluitingsgronden in het geheel niet toe te passen of om deze op te nemen in de nationale regeling met een naargelang het geval strengere of minder strenge toepassing, in overeenstemming met de op nationaal niveau heersende juridische, economische of sociale overwegingen.
Rechtsregel 12:
Het is niet toegestaan dat wanneer een ondernemer die deel uitmaakt van een combinatie zich schuldig heeft gemaakt aan een onjuiste verklaring, zonder dat zijn partners kennis hadden van deze onjuiste verklaring, alle leden van de combinatie kunnen worden uitgesloten van alle aanbestedingsprocedures.
Rechtsregel 13:
Het is niet toegestaan dat een inschrijver automatisch van een aanbestedingsprocedure wordt uitgesloten wanneer een nevenonderneming op de draagkracht waarvan die inschrijver een beroep wil doen, een valse verklaring heeft verstrekt over het bestaan van in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordelingen, zonder de inschrijver in dat geval te kunnen verplichten of op zijn minst te kunnen toestaan die entiteit te vervangen.
Rechtsregel 14:
Een strafbeschikking opgelegd door het Openbaar Ministerie geldt niet als een onherroepelijke rechterlijke veroordeling in het kader van de verplichte uitsluitingsgronden ‘fraude’ en ‘ernstige beroepsfout’.
Rechtsregel 15:
bij de uitsluitingsgrond vervalsing van de mededinging is het noodzakelijk dat twee of meer ondernemers een overeenkomst hebben gesloten met de bedoeling de mededinging te vervalsen. Dit veronderstelt dat minstens twee verschillende ondernemers dezelfde intentie hadden. Het feit dat geen uitsluitingsgrond van toepassing is verhindert niet dat vervalsing van de mededinging in strijd kan zijn met het gelijkheids- en transparantiebeginsel waardoor niet kan worden gegund aan de betrokken ondernemer(s).
Rechtsregel 1:
De in de Richtlijn genoemde uitsluitingsgronden zijn limitatief. Alleen lidstaten mogen andere uitsluitingsgronden toevoegen.
Citaat Assitur-arrest:
"Het Hof heeft eraan toegevoegd dat deze limitatieve opsomming evenwel niet de bevoegdheid van de lidstaten uitsluit om naast deze uitsluitingsgronden materieelrechtelijke voorschriften te handhaven of uit te vaardigen waarmee onder meer moet worden gewaarborgd dat ter zake van overheidsopdrachten het beginsel van gelijke behandeling van alle inschrijvers en het beginsel van transparantie in acht worden genomen, die de grondslag vormen van de gemeenschapsrichtlijnen betreffende de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, mits evenwel het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen.
Een nationale wettelijke maatregel als die in het hoofdgeding heeft duidelijk tot doel, elke mogelijke collusie tussen de inschrijvers in eenzelfde procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht uit te sluiten en de gelijke behandeling van de inschrijvers en de transparantie van de procedure te waarborgen.
Derhalve staat artikel 29, eerste alinea, van richtlijn 92/50 er niet aan in de weg dat een lidstaat, naast de uitsluitingsgronden van deze bepaling, andere uitsluitingsgronden vaststelt die beogen te waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van transparantie in acht worden genomen, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken." (ov. 21-23)
Hof van Justitie EU (C-538/07, 19 mei 2009) op eur-lex.europa.eu
Citaat Michaniki-arrest:
"Hieruit volgt dat een lidstaat, naast de in artikel 24, eerste alinea, van richtlijn 93/37 limitatief opgesomde uitsluitingsgronden die zijn gebaseerd op objectieve overwegingen van beroepsbekwaamheid, uitsluitingsmaatregelen mag vaststellen waarmee moet worden gewaarborgd dat in het kader van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten het beginsel van gelijke behandeling van alle inschrijvers alsmede het beginsel van transparantie in acht worden genomen.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht is, mogen dergelijke maatregelen evenwel niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
Gelet op hetgeen voorafgaat, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 24, eerste alinea, van richtlijn 93/37 aldus moet worden uitgelegd dat het een limitatieve opsomming bevat van de op objectieve overwegingen van beroepsbekwaamheid gebaseerde gronden waarmee de uitsluiting van een aannemer van deelneming aan een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken kan worden gerechtvaardigd. Deze richtlijn staat echter niet eraan in de weg dat een lidstaat andere uitsluitingsmaatregelen vaststelt die beogen te waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers en het beginsel van transparantie in acht worden genomen, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken." (ov. 47-49)
Hof van Justitie EU (C-213/07, 16 december 2008) op eur-lex.europa.eu
Citaat La Cascina-arrest:
"(...), stelt de betrokken bepaling zelf enkel de grenzen van de bevoegdheid van de lidstaten vast, in die zin dat deze geen andere uitsluitingsgronden mogen vaststellen dan hierin zijn genoemd. Deze bevoegdheid van de lidstaten wordt eveneens beperkt door de algemene beginselen van transparantie en gelijke behandeling." (ov. 22)
Hof van Justitie EU (C-226/04 en C-228/04, 9 februari 2006) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 2:
Een partij die betrokken is geweest bij de voorbereiding van een opdracht mag niet automatisch worden uitgesloten. Zij moet de kans krijgen aan te tonen dat de mededinging niet wordt geschaad.
Citaat Fabricom-arrest
"Vaststaat in dit verband dat een regel als aan de orde in het hoofdgeding aan de persoon die bepaalde voorbereidende werkzaamheden heeft verricht, niet de mogelijkheid biedt, aan te tonen dat in zijn bijzondere geval de in de punten 29 en 30 van dit arrest genoemde problemen zich niet voordoen.
Een dergelijke regel gaat verder dan noodzakelijk is om het doel van gelijke behandeling van alle inschrijvers te bereiken.
Toepassing van deze regel kan namelijk tot gevolg hebben dat personen die bepaalde voorbereidende werkzaamheden hebben verricht, van de gunningprocedure worden uitgesloten zonder dat hun deelname hieraan enig gevaar voor de mededinging tussen de inschrijvers meebrengt." (ov. 33-35)
Hof van Justitie EU (C-21/03 en C-34/03, 3 maart 2005) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 3:
Met elkaar verbonden ondernemingen mogen niet automatisch worden uitgesloten. Zij moeten de kans krijgen aan te tonen dat zij onafhankelijk van elkaar opgestelde inschrijvingen hebben ingediend.
Citaat Serrantoni-arrest:
"Bijgevolg moet worden vastgesteld dat er bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel van automatische uitsluiting, die uitsluitend geldt voor duurzame consortia en de daartoe behorende ondernemingen, en toepassing vindt in geval van met elkaar concurrerende offertes, ongeacht de vraag of het betrokken consortium aan de aan de orde zijnde aanbesteding deelneemt voor rekening en in het belang van de ondernemingen die een aanbieding hebben ingediend, sprake is van een discriminerende behandeling ten nadele van dat type consortium, en dat die maatregel dus indruist tegen het gelijkheidsbeginsel.
Hieraan dient nog te worden toegevoegd dat, zelfs indien de betrokken behandeling zonder onderscheid zou gelden voor alle types consortia, of indien de nationale rechter zou vaststellen dat er objectieve elementen bestaan op grond waarvan een onderscheid kan worden gemaakt tussen de situatie van de duurzame consortia en die van de andere types consortia, een regel van automatische uitsluiting als die van het hoofdgeding hoe dan ook zou indruisen tegen het evenredigheidsbeginsel.
Een dergelijke regel resulteert immers in een onweerlegbaar vermoeden van onderlinge beïnvloeding wanneer een consortium en een of meer daartoe behorende ondernemingen in het kader van dezelfde aanbestedingsprocedure met elkaar concurrerende offertes hebben ingediend, zelfs indien het betrokken consortium niet voor rekening en in het belang van die ondernemingen heeft deelgenomen aan de procedure, zonder dat het consortium of de betrokken ondernemingen over de mogelijkheid beschikken om aan te tonen dat zij hun offertes volkomen onafhankelijk hebben opgesteld, en dat er dus geen gevaar bestaat dat de mededinging tussen de inschrijvers wordt beïnvloed." (ov. 37-39)
Hof van Justitie EU (C-376/08, 23 december 2009) op eur-lex.europa.eu
Citaat SICEF-arrest:
“Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft uiteengezet, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de automatische uitsluiting van gegadigden of inschrijvers die een dergelijke verhouding hebben met andere gegadigden of inschrijvers verder gaat dan nodig is om collusie te voorkomen, en dus dan nodig is om ervoor te zorgen dat het beginsel van gelijke behandeling wordt toegepast en de transparantieverplichting wordt nageleefd. Een dergelijke automatische uitsluiting berust immers op een onweerlegbaar vermoeden van onderlinge beïnvloeding bij de respectieve aanbiedingen die ondernemingen waartussen een afhankelijkheidsverhouding bestaat of verbonden ondernemingen indienen voor dezelfde opdracht. Een dergelijke regel van automatische uitsluiting belet deze gegadigden of inschrijvers aan te tonen dat hun aanbiedingen onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen en is dus in strijd met het belang dat de Unie erbij heeft, ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk ondernemingen inschrijven op een aanbesteding (zie in die zin arresten Assitur, C‑538/07, EU:C:2009:317, punten 28‑30, en Serrantoni en Consorzio stabile edili, C‑376/08, EU:C:2009:808, punten 39 en 40).” (ov. 36)
Hof van Justitie EU (C-425/14, ECLI:EU:C:2015:721, 22 oktober 2015) op eur-lex.europa.eu
Citaat Lloyd’s of London-arrest:
“Derhalve gaat volgens vaste rechtspraak van het Hof de automatische uitsluiting van gegadigden of inschrijvers die zich ten aanzien van andere deelnemers in een afhankelijkheidsverhouding bevinden of met andere deelnemers in een vereniging zijn verbonden verder dan nodig is om collusie te voorkomen, en dus dan nodig is om ervoor te zorgen dat het beginsel van gelijke behandeling wordt toegepast en de transparantieverplichting wordt nageleefd (zie in die zin arresten van 19 mei 2009,Assitur, C 538/07, EU:C:2009:317, punt 28; 23 december 2009, Serrantoni en Consorzio stabile edili, C 376/08, EU:C:2009:808, punten 38 en 40, en 22 oktober 2015, Impresa Edilux en SICEF, C 425/14, EU:C:2015:721, ov. 36 en 38).
Een dergelijke automatische uitsluiting berust immers op een onweerlegbaar vermoeden van onderlinge beïnvloeding bij de respectieve aanbiedingen voor dezelfde opdracht van ondernemingen waartussen een afhankelijkheidsverhouding bestaat of die in een vereniging zijn verbonden. Een dergelijke regel van automatische uitsluiting belet deze gegadigden of inschrijvers aldus aan te tonen dat hun aanbiedingen onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen en is dus in strijd met het belang dat de Unie erbij heeft, ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk ondernemingen inschrijven op een aanbesteding (zie in die zin arresten van 19 mei 2009, Assitur, C 538/07, EU:C:2009:317, punten 29 en 30; 23 december 2009, Serrantoni en Consorzio stabile edili, C 376/08, EU:C:2009:808, punten 39 en 40, en 22 oktober 2015, Impresa Edilux en SICEF, C 425/14, EU:C:2015:721, ov. 36).
Dienaangaande dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof reeds heeft vastgesteld dat ondernemingen in verschillende vormen en voor verschillende doelstellingen kunnen worden gegroepeerd zonder dat daarbij noodzakelijkerwijs is uitgesloten dat de afhankelijke ondernemingen over een bepaalde autonomie beschikken om hun handelsbeleid en hun economische activiteiten, met name op het gebied van deelneming aan openbare aanbestedingen, te bepalen. De verhoudingen tussen ondernemingen van eenzelfde groep kunnen namelijk worden geregeld door bijzondere bepalingen, die zowel de onafhankelijkheid als de vertrouwelijkheid kunnen waarborgen bij de opstelling van offertes die door de betrokken ondernemingen tegelijk worden ingediend in het kader van eenzelfde aanbesteding (arrest van 19 mei 2009, Assitur, C 538/07, EU:C:2009:317, ov. 31).
De naleving van het evenredigheidsbeginsel vereist dus dat de aanbestedende dienst de feiten onderzoekt en beoordeelt om te bepalen of de verhouding tussen twee entiteiten de respectieve inhoud van de in het kader van eenzelfde openbare aanbestedingsprocedure ingediende offertes concreet heeft beïnvloed. De vaststelling van een dergelijke invloed in welke vorm ook volstaat om die ondernemingen van de procedure uit te sluiten (zie in die zin arrest van 19 mei 2009, Assitur, C 538/07, EU:C:2009:317, punt 32).” (ov. 35-38)
Hof van Justitie EU (C-144/17, ECLI:EU:C:2018:78, 8 februari 2018) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 4:
Het is niet toegestaan een opdracht voor te behouden aan ondernemingen, vennootschappen, consortiums of groepen waarin de overheid een meerderheidsbelang heeft.
Citaat Commissie/Italië-arrest
"Aangaande de beweerde schending van de artikelen 17 tot en met 25 van de richtlijn moet worden opgemerkt, dat deze bepalingen een uitputtende en dwingende opsomming bevatten van de criteria voor de kwalitatieve selectie en de criteria aan de hand waarvan de opdracht moet worden gegund, en dat zij niet voorzien in de mogelijkheid om het meedingen naar die opdracht voor te behouden aan lichamen, vennootschappen, consortiums of groepen waarin de overheid een meerderheidsbelang heeft." (ov. 35)
Hof van Justitie EU (C-272/91, 26 april 1994) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 5:
Indien aanvullende uitsluitingsmaatregelen – door een lidstaat in wetgeving - worden gehanteerd, dan dienen deze maatregelen voldoende transparant en in lijn met het gelijkheidsbeginsel te zijn. Maatregelen die een afschrikkende of belemmerende of vertragende werking (kunnen) hebben ten opzichte van bepaalde (buitenlandse) ondernemingen zijn niet toegestaan. Voorbeeld daarvan is: buitensporige administratieve lasten voor de buitenlandse onderneming of verwijzingen naar nationale indelingen om te bewijzen dat aan een bepaalde ervaring is voldaan.
Citaat WISAG-arrest:
"Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling waarbij de in een andere lidstaat gevestigde aannemer om een opdracht in de lidstaat van de aanbestedende dienst toegewezen te kunnen krijgen aldaar geregistreerd moet zijn als niet vallende onder de uitsluitingsgronden die zijn opgesomd in artikel 24, eerste alinea, van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, op voorwaarde dat een dergelijke verplichting de deelneming van de aannemer aan de betrokken overheidsopdracht belemmert noch vertraagt, en evenmin buitensporige administratieve lasten meebrengt, en dat zij uitsluitend ertoe strekt na te gaan of betrokkene professioneel geschikt is in de zin van deze bepaling." (ov. 67.1)
Hof van Justitie EU (C-74/09, 15 juli 2010) op eur-lex.europa.eu
Citaat Commissie/Griekenland-arrest (ERGA OSE):
"Het valt niet te betwisten dat de litigieuze clausule, door de duidelijke formulering ervan, buitenlandse adviesbureaus en adviseurs kan afschrikken, zoals overigens in casu het geval is geweest.
Die clausule maakt het voor hen immers zeer aannemelijk dat zij, wegens een eventueel verschil tussen de kwalificaties die tijdens een vorige procedure van dezelfde aanbestedende dienst waren opgegeven en de vereiste kwalificaties in het kader van de procedure waarop de litigieuze aankondiging van opdracht betrekking heeft, automatisch van deelneming aan die opdracht zullen worden uitgesloten.
Bijgevolg heeft een buitenlandse gegadigde (...) niet dezelfde kansen als de binnenlandse belangstellenden, als gevolg van de ondubbelzinnig afschrikkende formulering van die clausule en de noodzaak om, in weerwil van die formulering, verdere stappen te ondernemen om opheldering te verkrijgen over de voorwaarden voor deelneming aan de aanbestedingsprocedure." (ov. 40-42)
Hof van Justitie EU (C-199/07, 12 november 2009) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 6:
Het is toegestaan een inschrijver uit te sluiten op grond van niet voldoen aan de vereiste financiële of economische voorwaarden wanneer die inschrijver staatssteun heeft ontvangen die niet in overeenstemming is met het VWEU en wanneer terugbetaling van de steun een risico voor de financiële gezondheid van die inschrijver zou kunnen betekenen.
Citaat ARGE arrest:
"In dit verband heeft de Commissie terecht gesteld, dat een inschrijver in de loop van de selectieprocedure kan worden uitgesloten, wanneer de aanbestedende dienst van oordeel is dat hij staatssteun heeft ontvangen die niet in overeenstemming is met het Verdrag, en dat de verplichting de onwettige steun terug te betalen een risico voor zijn financiële gezondheid zou kunnen zijn, zodat deze inschrijver kan worden geacht niet de vereiste financiële of economische waarborgen te bieden." (ov. 30)
Hof van Justitie EU (C-94/99, 7 december 2000) op eur-lex.europa.eu
Citaat Data Medical Service-arrest:
“In bepaalde bijzondere omstandigheden is de aanbestedende dienst evenwel verplicht , of heeft hij althans de mogelijkheid, rekening te houden met het feit dat subsidie en in het bijzonder niet met het Verdrag verenigbare steun is toegekend, om in voorkomend geval de inschrijvers die deze ontvangen, uit te sluiten (zie in die zin arresten ARGE, EU:C:2000:677, punt 29, en CoNISMa, EU:C:2009:807, punt 33).” (ov. 44)
Hof van Justitie EU (C-568/13, 18 december 2014) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 7:
Een aanbestedende dienst mag geen partij uitsluiten op grond van het feit dat deze subsidie heeft ontvangen van welke aard dan ook, ook al kan deze partij daardoor een scherpere aanbieding doen dan een concurrent die geen subsidie heeft ontvangen.
Citaat ARGE arrest:
" Het antwoord op de tweede en de derde prejudiciële vraag dient derhalve te luiden, dat het loutere feit dat de aanbestedende dienst tot een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening lichamen toelaat, die van de betrokken dienst of van andere aanbestedende diensten subsidie van welke aard ook ontvangen, waardoor die lichamen aanbiedingen kunnen doen waarvan de prijzen veel lager zijn dan die van hun mededingers die niet een dergelijke subsidie ontvangen, niet als een verkapte discriminatie, noch als een met artikel 59 EG-Verdrag strijdige beperking kan worden aangemerkt. " (ov. 38)
Hof van Justitie EU (C-94/99, 7 december 2000) op eur-lex.europa.eu
Citaat Data Medical Service-arrest:
“Op grond van de bepalingen van richtlijn 92/50 en de rechtspraak van het Hof kan een inschrijver echter niet a priori en zonder verder onderzoek worden uitgesloten van deelname aan een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht om de enkele reden dat hij als gevolg van de door hem ontvangen overheidssubsidies, in staat is aanbiedingen te doen waarvan de prijzen veel lager zijn dan die van inschrijvers die geen subsidie ontvangen (zie in die zin arresten ARGE, EU:C:2000:677, punten 25 27, en CoNISMa, EU:C:2009:807, punten 34 en 40).” (Ov. 43)
Hof van Justitie EU (C-568/13, 18 december 2014) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 8:
Ook bij een aanbestedingsprocedure onder de drempel waarbij sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang is het toegestaan een ondernemer uit te sluiten van deelname indien deze een in een rechterlijke uitspraak met kracht van gewijsde vastgestelde inbreuk op het mededingingsrecht heeft gemaakt.
Citaat Generali-Providencia Biztosito arrest:
“Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU zich niet verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling op grond waarvan van deelname aan een aanbestedingsprocedure wordt uitgesloten een ondernemer die een in een rechterlijke uitspraak met kracht van gewijsde vastgestelde inbreuk op het mededingingsrecht heeft gemaakt waarvoor hij een geldboete kreeg opgelegd. (ov. 39)
Hof van Justitie EU (C‑470/13, 18 december 2014) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 9:
Uitsluitingsgronden moeten ondubbelzinnig en op niet voor misverstand vatbare wijze in de aanbestedingsdocumentatie zijn vermeld.
Citaat Staat/KPN arrest:
“Gelet op het belang van het transparantiebeginsel voor aanbestedingsprocedures, moet worden aangenomen dat de door het HvJEU aanvaarde, op de aanbestedende dienst rustende, verplichting om de gunningscriteria in de aanbestedingsdocumenten te vermelden, ook geldt ten aanzien van de uitsluitingsgronden die de aanbestedende dienst - indien daartoe aanleiding is - kan inroepen (met dien verstande dat deze dienst zich in voorkomende gevallen mede kan beroepen op uitsluitingsgronden die dwingend zijn voorgeschreven in artikel 45 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG). Een andere opvatting zou tot een willekeurige toepassing van de facultatieve uitsluitingsgronden kunnen leiden en daarmee een gelijke behandeling van de inschrijvers in gevaar kunnen brengen.
(…) brengt het beginsel van gelijke behandeling in het licht van het voren overwogene dus mee dat de door de aanbestedende dienst te hanteren uitsluitingsgronden ondubbelzinnig en op niet voor misverstand vatbare wijze in de aanbestedingsdocumentatie moeten zijn vermeld”. (ov. 3.6.3 en 3.6.4)
Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW9233, 7 december 2012) op rechtspraak.nl
Rechtsregel 10:
Bij de uitsluiting van een ondernemer die zich schuldig heeft gemaakt aan mededingingsvervalsing (art. 2.87 lid 1 sub d Aw 2012) en door een bevoegde autoriteit daarvoor is gestraft, wordt de maximumduur van de uitsluiting berekend vanaf de datum van het besluit van de bevoegde autoriteit en niet vanaf de datum van het begaan van de gedraging.
Citaat Vossloh/Stadtwerke München:
“Opgemerkt zij dat artikel 57, lid 7, van richtlijn 2014/24 noch de aard van de “betrokken gebeurtenis” noch met name het tijdstip waarop deze zich voordoet nader aangeeft, maar voor de verplichte uitsluitingsgronden bedoeld in lid 1 van dit artikel en voor het geval dat de duur van de uitsluiting niet bij onherroepelijk vonnis is vastgesteld, bepaalt dat de duur van vijf jaar moet worden berekend vanaf de datum van de veroordeling bij onherroepelijk vonnis zonder rekening te houden met de datum waarop de feiten die aanleiding hebben gegeven tot deze veroordeling, zich hebben voorgedaan. Voor deze uitsluitingsgronden wordt deze duur aldus berekend vanaf een datum die in bepaalde gevallen veel later is dan die van de materiële feiten die de inbreuk opleverden.” (ov. 37)
Hof van Justitie EU (ECLI:EU:C:2018:855, 24 oktober 2018) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 11:
Lidstaten beschikken over de bevoegdheid om uitsluitingsgronden in het geheel niet toe te passen of om deze op te nemen in de nationale regeling met een naargelang het geval strengere of minder strenge toepassing, in overeenstemming met de op nationaal niveau heersende juridische, economische of sociale overwegingen.
Citaat Idi/Arcadis:
Het Hof heeft namelijk reeds geoordeeld dat artikel 45, lid 2, van richtlijn 2004/18 niet voorziet in een uniforme toepassing van de daarin genoemde uitsluitingsgronden op het niveau van de Unie, aangezien de lidstaten over de bevoegdheid beschikken om deze uitsluitingsgronden in het geheel niet toe te passen of om deze op te nemen in de nationale regeling met een naargelang het geval strengere of minder strenge toepassing, in overeenstemming met de op nationaal niveau heersende juridische, economische of sociale overwegingen. In dit kader kunnen de lidstaten de in deze bepaling neergelegde criteria verlichten of versoepelen (arrest van 14 december 2016, Connexxion Taxi Services, C‑171/15, EU:C:2016:948, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
In dat geval is de betrokken lidstaat ook gerechtigd de voorwaarden vast te stellen waaronder de facultatieve uitsluitingsgrond niet van toepassing is (zie in die zin arrest van 20 december 2017, Impresa di Costruzioni Ing. E. Mantovani en Guerrato, C‑178/16, EU:C:2017:1000, punt 41).” (ov. 45-46)
Hof van Justitie EU (C-101/18, ECLI:EU:C:2019:267, 28 maart 2019) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 12:
Het is niet toegestaan dat wanneer een ondernemer die deel uitmaakt van een combinatie zich schuldig heeft gemaakt aan een onjuiste verklaring, zonder dat zijn partners kennis hadden van deze onjuiste verklaring, alle leden van de combinatie kunnen worden uitgesloten van alle aanbestedingsprocedures.
Citaat consortium Rad Service/ Del Debbio SpA: ‘Indien de verwijzende rechter de bewering van het consortium Del Debbio bevestigt dat het door particuliere entiteiten raadpleegbare uittreksel uit het strafregister niets vermeldde over de strafrechtelijke veroordeling van de bestuurder van de nevenonderneming op de draagkracht waarvan het een beroep wilde doen, zodat het Italiaanse recht het consortium niet de mogelijkheid bood om kennis te krijgen van die veroordeling, kan dit geen gebrek aan zorgvuldigheid worden verweten. Het zou in die omstandigheden dan ook in strijd zijn met het in artikel 18, lid 1, van richtlijn 2014/24 uitgedrukte evenredigheidsbeginsel om te verhinderen dat de entiteit waartegen een uitsluitingsgrond bestaat, wordt vervangen.’
Hof van Justitie EU (C-210/20, ECLI:EU:C:2021:445, 3 juni 2021) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 13:
Het is niet toegestaan dat een inschrijver automatisch van een aanbestedingsprocedure wordt uitgesloten wanneer een nevenonderneming op de draagkracht waarvan die inschrijver een beroep wil doen, een valse verklaring heeft verstrekt over het bestaan van in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordelingen, zonder de inschrijver in dat geval te kunnen verplichten of op zijn minst te kunnen toestaan die entiteit te vervangen.
Citaat:
‘Ten eerste is het doel van artikel 57 van richtlijn 2014/24, net als bij artikel 63 ervan, om de aanbestedende dienst in staat te stellen zich ervan te vergewissen dat elk van de inschrijvers integer en betrouwbaar is, en dat er dus geen vertrouwensbreuk is met de betrokken ondernemer (zie in die zin arresten van 19 juni 2019, Meca, C‑41/18, EU:C:2019:507, punt 29, en 3 oktober 2019, Delta Antrepriză de Construcţii şi Montaj 93, C‑267/18, EU:C:2019:826, punt 26). In dit opzicht garandeert artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24, juncto overweging 102 ervan, elke ondernemer die in een van de situaties van de leden 1 en 4 van dit artikel verkeert principieel het recht om te bewijzen dat de door hem genomen maatregelen volstaan om zijn betrouwbaarheid aan te tonen, ondanks de toepasselijke uitsluitingsgrond. In die omstandigheden veronderstelt artikel 63 van richtlijn 2014/24 dat de aanbestedende dienst – vóór hij van de inschrijver verlangt dat hij een entiteit op de draagkracht waarvan hij een beroep wil doen, vervangt omdat die in een van situaties van artikel 57, leden 1 en 4, ervan verkeert – die inschrijver en/of die entiteit de mogelijkheid geeft om aan te geven welke maatregelen de entiteit eventueel heeft genomen om de vastgestelde onregelmatigheid te verhelpen en dus om aan te tonen dat zij opnieuw kan worden gezien als een betrouwbare entiteit (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Delta Antrepriză de Construcţii şi Montaj 93, C‑267/18, EU:C:2019:826, punt 37). (ro. 35, 36)
Hof van Justitie EU (C-927/19, ECLI:EU:C:2021:700, Klaipeos, 7 september 2021) op eur-lex.europa.eu
Rechtsregel 14:
Een strafbeschikking opgelegd door het Openbaar Ministerie geldt niet als een onherroepelijke rechterlijke veroordeling in het kader van de verplichte uitsluitingsgronden ‘fraude’ en ‘ernstige beroepsfout’.
Citaat:
‘Allereerst telt een strafbeschikking niet als rechterlijke uitspraak. Hoewel het Openbaar Ministerie op basis van de Wet op de rechterlijke organisatie strikt genomen tot de rechterlijke macht behoort, heeft zij in het kader van de strafbeschikking geen rechterlijke taak toebedeeld gekregen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat niet elk kennisnemen en beslissen in een strafzaak een berechting is. Bij de uitvaardiging van een strafbeschikking door het Openbaar Ministerie vindt geen berechting van een strafbaar feit plaats, onder meer omdat bij een strafbeschikking de feitenvaststelling niet in contradictoir proces plaatsvindt. Daarom is een dergelijke beschikking niet te zien als een vorm van rechtspreken.’ (ro. 5.2)
Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:8951, 18 augustus 2021) op rechtspraak.nl
Rechtsregel 15:
bij de uitsluitingsgrond vervalsing van de mededinging is het noodzakelijk dat twee of meer ondernemers een overeenkomst hebben gesloten met de bedoeling de mededinging te vervalsen. Dit veronderstelt dat minstens twee verschillende ondernemers dezelfde intentie hadden. Het feit dat geen uitsluitingsgrond van toepassing is verhindert niet dat vervalsing van de mededinging in strijd kan zijn met het gelijkheids- en transparantiebeginsel waardoor niet kan worden gegund aan de betrokken ondernemer(s).
Citaat Landkreis Aichach-Friedberg vs. J. Sch. Omnibusunternehmen:
‘Gezien de aard van de uitsluitingsgronden in artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24 moet immers worden aangenomen dat de Uniewetgever in de opeenvolgende Unierichtlijnen inzake overheidsdrachten dezelfde aanpak heeft gevolgd voor de verschillende uitsluitingsgronden, die er, zoals het Hof heeft geoordeeld in punt 42 van het arrest van 16 december 2008, Michaniki (C‑213/07, EU:C:2008:731), in bestaat enkel uitsluitingsgronden op te nemen die zijn gebaseerd op de objectieve vaststelling van feiten of specifieke gedragingen van de betrokken ondernemer, waardoor hetzij zijn professionele rechtschapenheid in opspraak raakt of twijfel rijst over zijn economische of financiële vermogen om de werkzaamheden uit hoofde van de overheidsopdracht waarop hij heeft ingeschreven tot een goed einde te brengen, hetzij, wat de onder richtlijn 2014/24 vallende overheidsopdrachten betreft, een situatie ontstaat die in de betrokken aanbestedingsprocedure een belangenconflict creëert of de mededinging verstoort als bedoeld in artikel 57, lid 4, eerste alinea, onder e), respectievelijk artikel 57, lid 4, eerste alinea, onder f), van deze richtlijn. (ro. 56)
Toch verhindert het feit dat de facultatieve uitsluitingsgronden in artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24 – waarnaar artikel 80, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2014/25 verwijst – limitatief zijn opgesomd niet dat het beginsel van gelijke behandeling, dat is neergelegd in artikel 36, lid 1, van laatstgenoemde richtlijn, eraan in de weg kan staan dat de betrokken opdracht wordt gegund aan ondernemers die een economische eenheid vormen en hun inschrijvingen weliswaar apart maar niet op zelfstandige basis noch onafhankelijk van elkaar hebben ingediend (ro. 57)
Met name in het geval van verbonden inschrijvers zou het in artikel 36, lid 1, van richtlijn 2014/25 neergelegde beginsel van gelijke behandeling worden geschonden indien werd aanvaard dat deze inschrijvers gecoördineerde of onderling afgestemde inschrijvingen, dat wil zeggen niet-zelfstandige en niet-onafhankelijke inschrijvingen, kunnen indienen, waardoor zij ongerechtvaardigd kunnen worden bevoordeeld ten opzichte van de overige inschrijvers (zie naar analogie arrest van 17 mei 2018, Specializuotas transportas, C‑531/16, EU:C:2018:324, punt 29). (ro. 59)
Hof van Justitie EU (C-416/21, ECLI:EU:C:2022:689, 15 september 2022) op eur-lex.europa.eu