Score voor vervoerplan Arriva niet onbegrijpelijk (week 40)
Beoordeling van de kwaliteit | marginale toetsing
Het college van gedeputeerde staten van Fryslân (GS) heeft de concessie openbaar vervoer voor de periode van 15 december 2024 tot en met 9 december 2034 openbaar aanbesteed. De uitkomst van de aanbestedingsprocedure was voor GS reden om de concessie aan Qbuzz te verlenen. Arriva stapte naar de rechter maar heeft volgens de rechter nagelaten het door haar beschreven effect van (het merendeel van) de maatregelen te onderbouwen. Ook heeft Arriva niet aangetoond dat er geen enkele methode bestaat die dat effect zou kunnen onderbouwen. Dit maakt dat de score voor haar vervoerplan, wegens gebrek aan onderbouwing, begrijpelijk is. (ECLI:NL:CBB:2024:675, College van Beroep voor het bedrijfsleven, Datum uitspraak 3 oktober 2024, Datum publicatie 3 oktober 2024)
Feiten en omstandigheden
Arriva is de huidige concessiehouder voor het verrichten van openbaar busvervoer in de provincie Friesland. Deze concessie eindigt op 14 december 2024. Aangezien concessies voor openbaar vervoer slechts worden verleend nadat daartoe een aanbesteding is gehouden, heeft GS (Gedeputeerde Staten) de concessie voor de periode van 15 december 2024 tot en met 9 december 2034 openbaar aanbesteed. De uitkomst van de aanbestedingsprocedure was voor GS reden om de concessie voor de volgende concessieperiode aan Qbuzz te verlenen. Arriva stelt dat is afgeweken van de procedure in de aanbestedingsleidraad. Het oordeel van de rechter:
Enige mate van subjectiviteit
“De aanbestedingsleidraad verlangt dat het vervoerplan is voorzien van een beschrijving van hoe de voorgestelde maatregelen bijdragen aan het bereiken van de voorgeschreven doelen (reizigersgroei, vergroten van de bereikbaarheid van de stedelijke en regionale kernen, het bereikbaar houden van het platteland en de klanttevredenheid). Daarbij moet onder andere het effect en de haalbaarheid worden onderbouwd. Een vervoerplan dat met relevante bewijsmiddelen is onderbouwd, wordt hoger gewaardeerd. Het gaat daarbij dus om een kwalitatief gunningscriterium. Bij de beoordeling van zo’n criterium speelt onontkoombaar enige mate van subjectiviteit. Dat roept mogelijk enige spanning op met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het hoeft – op zichzelf – nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht c.q. die beginselen. Van belang is dat (i) de kandidaat-inschrijver weet wat van hem wordt verwacht, (ii) de inschrijvingen zo objectief mogelijk worden beoordeeld, en (iii) de gunningsbeslissing zodanig inzichtelijk is gemotiveerd dat de afgewezen inschrijver de (manier van) de beoordeling kan toetsen. Van een inschrijver mag worden verwacht dat hij in eigen bewoordingen aangeeft op welke wijze hij de verlangde kwaliteit gaat leveren. Daarmee krijgt hij de gelegenheid zich te onderscheiden van de andere inschrijvers en zijn meerwaarde aan te tonen.”
Beperkte toetsingsvrijheid
“De rechter komt een beperkte toetsingsvrijheid toe wanneer het aankomt op de beoordeling van een kwalitatief criterium. De voorzieningenrechter laat de beoordelaars de nodige vrijheid, want hij beschikt nu eenmaal niet over de specifieke deskundigheid op het gebied van het onderwerp van de opdracht. Het is niet de zijn taak (ook niet als hij kennis neemt van de vertrouwelijke processtukken) om de beoordeling over te doen, laat staan zijn eigen oordeel voor dat van de beoordelingscommissie in de plaats te stellen.”
Score voor gebrek aan onderbouwing begrijpelijk
“Het vervoerplan van Arriva beoordeelt de beoordelingscommissie over het algemeen als goed, maar met de kritische kanttekening dat bij veel maatregelen een onderbouwing van het effect ontbreekt. Arriva heeft erkend dat zij deze onderbouwing niet heeft gegeven, omdat dit volgens haar zou leiden tot schijnnauwkeurigheid. De beoordelingscommissie heeft dus niet het toetsingskader verlaten, door in de beoordeling mee te nemen dat de onderbouwing – waar in de aanbestedingsleidraad uitdrukkelijk om is verzocht – niet is gegeven. De voorzieningenrechter overweegt dat, ook als de EffOV-methode (Effecten Openbaar Vervoer) niet betrouwbaar zou zijn bij maatregelen die zien op kleine frequentiewijzigingen, dat nog niet betekent dat het effect ook niet met een andere methode valt te onderbouwen. Arriva heeft nagelaten het door haar beschreven effect van (het merendeel van) de maatregelen te onderbouwen, al dan niet met de nodige kanttekeningen over de betrouwbaarheid van de gebruikte methode. Ook heeft Arriva niet aangetoond dat geen enkele methode bestaat die het effect kan onderbouwen. Dit maakt dat de score voor haar vervoerplan, wegens gebrek aan onderbouwing van het effect van bepaalde maatregelen, begrijpelijk is.”
Financiële haalbaarheid
“De beoordelingscommissie heeft bedenkingen bij de financiële haalbaarheid van het pilotplan dat Arriva heeft opgesteld. De geconstateerde gebrekkige financiële haalbaarheid zou, in combinatie met de (beperkte) garantie die Arriva heeft afgegeven, er toe kunnen leiden dat de pilot na twee jaar wordt beëindigd. Dat draagt niet bij aan de bestendigheid van het plan. Deze beoordeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk.”
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
(VdLC publishers/consultants BV, 9 oktober 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl