Proceskosten voor rekening inschrijver die zaak intrekt (week 44)
Intrekking dagvaarding
Aresa wilde de Staat verbieden een in geschil zijnde aanbestedingsprocedure voort te zetten omdat haar inschrijving niet zou voldoen aan de gestelde (referentie)eisen. In de dagvaarding heeft Aresa zich op het standpunt gesteld dat zij zich niet kan vinden in de onderbouwing van de Selectiebeslissing. Bij brief van 20 juni 2024 heeft Aresa de zaak ingetrokken. De rechter stelt dat niet aannemelijk geworden dat de reden voor de intrekking van het kort geding het gevolg is van doen of nalaten van de Staat. De Staat heeft onweersproken gesteld dat de aanbestedingsprocedure niet is opgeschort of ter heroverweging is geparkeerd. Naar het oordeel van de rechter is Aresa onder deze omstandigheden aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij en hij veroordeelt Aresa in de proceskosten van 1.581 euro. (ECLI:NL:RBDHA:2024:17627, Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 30 augustus 2024, Datum publicatie 31 oktober 2024)
Feiten en omstandigheden
Aresa heeft de Staat op 26 april 2024 doen dagvaarden om op 25 juni 2024 te verschijnen op de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. In de dagvaarding vorderde Aresa – onder meer – de Staat te verbieden de in geschil zijnde aanbestedingsprocedure voort te zetten en – voor het geval hij de procedure wel wenst voort te zetten – het verzoek tot deelname van Aresa alsnog geldig te verklaren. Het verzoek tot deelname van Aresa was onder meer ongeldig verklaard, omdat haar inschrijving niet zou voldoen aan de gestelde (referentie)eisen. In de dagvaarding heeft Aresa zich op het standpunt gesteld dat zij zich niet kan vinden in de onderbouwing van de Selectiebeslissing. Bij brief van 20 juni 2024 heeft Aresa de zaak ingetrokken.
Op 8 juli 2024 heeft de Staat de voorzieningenrechter verzocht Aresa te veroordelen in de proceskosten. Bij e-mail van 29 juli 2024 heeft Aresa bezwaar gemaakt tegen de verzochte proceskostenveroordeling. Hierbij heeft zij verzocht de beslissing aan te houden totdat alsnog een bespreking zou hebben plaatsgevonden tussen Aresa en de Staat. Bij e-mail van 1 augustus 2024 heeft de Staat zich over de bezwaren van Aresa uitgelaten en de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Bij e-mail van 9 augustus 2024 heeft Aresa zich nog kort uitgelaten en de voorzieningenrechter nogmaals verzocht om de zaak aan te houden voor het houden van een gesprek. Gelet op de door partijen ingenomen en schriftelijk toegelichte standpunten, waarbij partijen over en weer op elkaars standpunt hebben kunnen reageren, acht de voorzieningenrechter behandeling ter zitting of een aanhouding van de zaak om partijen de gelegenheid te geven met elkaar in gesprek te gaan (wat Aresa wenst en de Staat niet) niet noodzakelijk. De rechter zegt:
Veertiendagentermijn
“In zijn uitspraak van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) heeft de Hoge Raad overwogen dat indien eiser het kort geding intrekt de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter meedeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de proceskosten verlangt. De door de Hoge Raad vastgestelde termijn waarbinnen de mededeling dient te worden gedaan, bedraagt veertien dagen na datum waartegen gedaagde oorspronkelijk was opgeroepen. In deze zaak is de mededeling van de Staat dat hij vergoeding van zijn kosten vordert binnen de gestelde veertiendagentermijn gedaan.”
Kleine onderneming
“Aresa heeft de Staat en de voorzieningenrechter op 20 juni 2024 laten weten het kort geding om haar moverende redenen in te trekken. In de e-mail van mr. Bleeker van 29 juli 2024 is toegelicht dat Aresa een kleine onderneming is en dat zij onvoldoende tijd had om zowel een andere opdracht als een kort geding voor te bereiden en daarom heeft moeten besluiten voorrang te geven aan de andere opdracht. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat de reden voor de intrekking van het kort geding is dat de Staat (vrijwillig) aan de vorderingen van Aresa heeft voldaan en/of een toelichting op de ongeldigverklaring die de Staat pas na het uitbrengen van de dagvaarding heeft gegeven, of anderszins het gevolg is van doen of nalaten van de Staat. De Staat heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de aanbestedingsprocedure niet is opgeschort of ter heroverweging is geparkeerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is Aresa onder deze omstandigheden is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij.”
De rechter merkt Aresa aan als de in het ongelijk gestelde partij en veroordeelt Aresa in de proceskosten van 1.581 euro.
(VdLC publishers/consultants BV, 6 november 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl