Jeugdgezondheidszorg mocht neergelegd worden bij de GGD (week 8)
Aanbestedingsplicht | gelijkheidsbeginsel | Didam | zorgvuldigheidsbeginsel
De Gemeente Breda heeft besloten om de jeugdgezondheidszorg vanaf 1 januari 2024 volledig neer te leggen bij de GGD. Volgens Jong JGZ is sprake van een overheidsopdracht waarnaar zij had moeten kunnen meedingen. De rechter komt echter tot het oordeel dat uit het wettelijke kader volgt dat de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg en overige gerelateerde werkzaamheden die in deze procedure centraal staan, tot de taken behoort die vanuit de wet al door de Gemeente aan de GGD zijn opgedragen. Met het besluit heeft de Gemeente ervoor gekozen om het in de wet neergelegde uitgangspunt te volgen. Er is ook geen strijdigheid met het Didam-arrest omdat de GGD hier niet gelijkgesteld kan worden aan een marktpartij. (ECLI:NL:RBZWB:2025:628, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Datum uitspraak 5 februari 2025, Datum publicatie 20 februari 2025)
Feiten en omstandigheden
Het gaat in deze zaak over de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg in de centrumwijken en de dorpen van de gemeente Breda. De Gemeente heeft besloten om deze zorg vanaf 1 januari 2024 volledig neer te leggen bij de GGD. Voor Jong JGZ had dit tot gevolg dat zij de tot dat moment door haar jarenlange (op verschillende bases) verleende jeugdgezondheidszorg van 0-4 jaar in de centrumwijken van Breda aan de Gemeente moest overdragen. Jong JGZ stelt dat de Gemeente om verschillende redenen onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Volgens Jong JGZ is sprake van een overheidsopdracht waarnaar zij had moeten kunnen meedingen. De GGD en de Gemeente betwisten dit. Hun meest verstrekkende verweer houdt in dat er geen overeenkomst/overheidsopdracht tussen de GGD en de Gemeente tot stand is gekomen. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat uit het wettelijke kader volgt dat de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg en overige gerelateerde werkzaamheden die in deze procedure centraal staan, tot de taken behoort die vanuit de wet al door de Gemeente aan de GGD zijn opgedragen. Met het besluit heeft de Gemeente ervoor gekozen om het in de wet neergelegde uitgangspunt te volgen. Dit leidt uiteindelijk tot de conclusie dat alle vorderingen worden afgewezen. De rechter zegt o.a.:
Niet onrechtmatig gehandeld
“Door de uitvoering van de volledige jeugdgezondheidszorg op basis van het hierboven genoemde uitgangspunt in de wet bij de GGD neer te leggen, heeft de Gemeente niet onrechtmatig gehandeld. Uit de vorige overwegingen volgt in de eerste plaats dat de Aanbestedingswet niet van toepassing is op deze situatie. Het beroep van Jong JGZ op de artikelen 1.4, leden 1 en 2, en 1.8 Aw behoeft om die reden geen bespreking. Dat geldt ook voor het door Jong JGZ in dit kader aangehaalde EU-recht. Jong JGZ heeft daarnaast via artikel 3:14 BW een beroep gedaan op de schending van een drietal algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Nu het hier niet gaat om de uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid, behoeft ook deze grondslag in zoverre geen bespreking. Partijen zijn het er echter ook over eens dat het besluit van de Gemeente aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet voldoen. De rechtbank beoordeelt hierna daarom de beginselen waar Jong JGZ zich op beroept.
Het gelijkheidsbeginsel en het Didam-arrest
“Jong JGZ stelt dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met het (formele) gelijkheidsbeginsel, dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen. Voor de uitwerking van dit beginsel verwijst zij naar het Didam-arrest. Omdat vaststaat dat er meerdere serieuze gegadigden (Jong JGZ en de GGD) voor de opdracht waren, had de Gemeente volgens Jong JGZ een transparante en eerlijke verdeelprocedure moeten houden. Doordat de Gemeente geen selectieprocedure heeft gehouden die voldoet aan de eisen van het Didam-arrest, is aan Jong JGZ geen eerlijke kans gegeven om mee te dingen naar de opdracht. De Gemeente en de GGD voeren aan dat de maatstaf uit het Didam-arrest hier niet van toepassing is. De rechtbank is het daarmee eens. De Gemeente is in dit geval immers niet verplicht om mededingingsruimte te creëren en een privaatrechtelijke overeenkomst aan te gaan. Ook in algemene zin is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden, omdat de GGD hier niet gelijkgesteld kan worden aan een marktpartij zoals Jong JGZ.”
Het zorgvuldigheidsbeginsel
“De Gemeente heeft Jong JGZ meegenomen in haar onderzoek naar de inrichting van de jeugdgezondheidszorg in de gemeente Breda. De Gemeente heeft daarmee rekenschap gegeven van het feit dat een besluit voor Jong JGZ, die jarenlang een deel van de zorg heeft verleend, gevolgen heeft. De rechtbank merkt op dat het onderzoek uiteindelijk gaat over de keuze tussen het onderbrengen van de jeugdgezondheidszorg bij de daarvoor specifiek ingerichte en ingestelde GGD óf het in de markt zetten van een opdracht via een aanbestedingsprocedure. De Gemeente is daarbij niet gehouden om een uitgebreide propositie van een marktpartij in overweging te nemen. In dat kader kan het juist aangewezen zijn om dit niet te doen. De rechtbank volgt dit standpunt van Jong JGZ dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente zorgvuldig heeft gehandeld.”
(VdLC publishers/consultants BV, 26 februari 2024)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl