Eén UEA toegestaan voor VOF indien geen beroep gedaan wordt op draagkracht vennoten (week 51 en 52)
UEA | VOF | geschiktheidseisen
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft prejudiciële vragen beantwoord van het hof ’s-Hertogenbosch over het indienen van een of meerdere UEA’s door een vennootschap onder firma (VOF) bij een Europese openbare aanbesteding. De Hoge Raad stelt dat de vennootschap onder firma alleen mag afzien van het indienen van een UEA voor de vennoten, en mag volstaan met één eigen UEA, indien zij geen beroep doet op middelen van die vennoten, en daarmee op hun draagkracht. (ECLI:NL:HR:2024:1914, Hoge Raad, Datum uitspraak 20 december 2024, Datum publicatie 20 december 2024)
Feiten en omstandigheden
Deze zaak gaat over de vraag of een vennootschap onder firma in het kader van een Europese openbare aanbesteding kon volstaan met het indienen van één Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA). Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in dit geding prejudiciële vragen van het hof ’s-Hertogenbosch over dat onderwerp beantwoord. Het cassatiemiddel stelt aan de orde of het hof vervolgens het Unierecht goed heeft toegepast. Het oordeel van de Hoge Raad:
VOF kan middelen uitvoering niet in eigendom hebben
“Uit de uitspraak van het HvJEU volgt, anders dan het onderdeel verdedigt, niet dat een vennootschap onder firma alleen dan mag volstaan met de indiening van één eigen UEA indien zij de voor de uitvoering van de opdracht benodigde middelen in eigendom heeft. Een dergelijke lezing ligt al niet voor de hand omdat het HvJEU in zijn uitspraak heeft onderkend dat de vennootschap onder firma naar Nederlands recht geen rechtspersoon is en niet zelfstandig draagster kan zijn van subjectieve rechten en verplichtingen. Een vennootschap onder firma kan de middelen voor de uitvoering van de opdracht dus niet in eigendom hebben. Indien het HvJEU voor het mogen volstaan met het indienen van één UEA door een vennootschap onder firma eigendom van de benodigde middelen zou hebben willen vereisen, zou het zich hebben kunnen beperken tot de overweging dat een vennootschap onder firma nooit aan dat vereiste zou kunnen voldoen. De antwoorden van het HvJEU zouden dan verder zonder betekenis zijn.”
Volstaan met één eigen UEA bij geen beroep op middelen vennoten
“Waar het om gaat, is dat de vennootschap onder firma alleen mag afzien van het indienen van een UEA voor de vennoten, en mag volstaan met één eigen UEA, indien zij geen beroep doet op middelen van die vennoten, en daarmee op hun draagkracht. Indien de vennootschap onder firma bijvoorbeeld bussen of uitzendkrachten inhuurt en deze inhuur zelf ten laste van de vennootschappelijke goederengemeenschap financiert, doet zij geen beroep op de draagkracht van haar vennoten, en is er geen goede grond te verlangen dat zij ook een UEA indient voor die vennoten. Er zou in een andere opvatting wederom een niet te rechtvaardigen onderscheid bestaan met andere ondernemingsvormen. Ook als de externe inhuur met eigen middelen tegen marktconforme voorwaarden bij een van de vennoten geschiedt, doet de vennootschap onder firma geen beroep op de draagkracht van die vennoot. Deze vennoot onderscheidt zich dan niet van een derde die geen vennoot is. Onderdeel 2 faalt dus omdat het berust op een onjuiste rechtsopvatting.”
Criterium
In punt 53 van zijn arrest in deze zaak formuleert het HvJEU een criterium aan de hand waarvan moet worden bepaald of een gemeenschappelijke onderneming, zoals een vennootschap onder firma, ermee kan volstaan alleen haar eigen UEA bij de aanbestedende dienst in te dienen (zie hiervoor in 2.6.1). Uit de door het HvJEU in punt 53 en voorgaande genoemde doelstellingen van het UEA volgt dat dit criterium niet afhankelijk is van de geschiktheidseisen in aanbestedingsdocumentatie. Het HvJEU verwijst ook niet naar dergelijke eisen. Het onderdeel berust dus op een juiste rechtsopvatting. Het kan echter niet tot cassatie leiden. Het hof heeft in rov. 2.8 beoordeeld of de VOF in het licht van de antwoorden van het HvJEU kon volstaan met het indienen van één eigen UEA. Uit deze overweging blijkt dat het hof niet heeft miskend dat een verplichting tot het indienen van een afzonderlijke UEA voor een of meer van de vennoten ook onafhankelijk van de geschiktheidseisen kan bestaan.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
(VdLC publishers/consultants BV, 2 januari 2025)
Lees de volledige uitspraak op rechtspraak.nl